Het starten van een eenheid of les met de belangrijkste woordenschat die studenten in hun lezingen of presentaties zullen zien, helpt bij het algemene begrip en retentie. In deze activiteit zullen studenten een storyboard maken dat de belangrijkste woordenschat met betrekking tot de studie van het hindoeïsme definieert en illustreert. Ze zullen naar goeddunken van de leraar een spinnenkaart van 3-5 termen maken. Elke cel bevat een term, de definitie en een illustratie die de betekenis weergeeft. Wanneer studenten elke term definiëren en illustreren, beheersen ze de toepassing ervan en behouden ze deze als onderdeel van hun lexicon.
ahimsa: het vermijden van schade aan enig levend wezen, waarachtigheid, gematigdheid en zelfbeheersing.
artha: het nastreven van materieel gewin met legale middelen.
asceet: een persoon die wereldse genoegens opgeeft.
Brahma: Brahma, de eerste god in het hindoetriumviraat, staat bekend als de Schepper. De andere twee goden zijn Vishnu de Onderhouder en Shiva de Vernietiger. Brahma's taak was de schepping van de wereld en al haar schepselen.
Kastensysteem: een sociale orde die iemands plaats in de oude Indiase samenleving heeft bepaald.
dharma: De plicht van een persoon of wat juist is. Dharma is een sleutelconcept met meerdere betekenissen in Indiase religies, zoals het hindoeïsme, het hindoeïsme, het jaïnisme, het sikhisme en andere. Het betekent iemands spirituele plichten of "juiste manier van leven" en "pad van juistheid". Het wordt gesymboliseerd door het 'Dharmawiel'.
Ganesha: Ganesha, ook gespeld als Ganesh, ook wel Ganapati genoemd, is de hindoegod met het olifantenhoofd die traditioneel wordt aanbeden voor een grote onderneming. Hij is de beschermheilige van intellectuelen, bankiers, schriftgeleerden en auteurs. Als een rat en als een olifant is Ganesha een verwijderaar van obstakels.
goeroe: (in het hindoeïsme en boeddhisme) een spirituele leraar, vooral iemand die inwijding geeft.
karma: het effect dat iemands acties hebben op hun ziel in dit leven en hun volgende leven.
meditatie: je geest concentreren op spirituele ideeën.
moksha: Bereikt wanneer iemand wordt bevrijd uit de cyclus van wedergeboorte.
monnikendom: kiezen voor het leven van een monnik. In hun zoektocht om het spirituele doel van het leven te bereiken, kiezen sommige hindoes het pad van het monnikendom (Sannyasa). Een hindoe-monnik wordt een sanyāsī, sādhu of swāmi genoemd.
nirvana: de hoogste staat die men kan bereiken, een staat van verlichting, wat inhoudt dat iemands individuele verlangens en lijden verdwijnen.
bedevaart: een reis naar een heilige plaats.
reïncarnatie: het geloof dat iemands ziel na de dood herboren wordt in een nieuw lichaam.
Sanskriet: een oude taal van India.
Shiva: Shiva, de derde god in het hindoetriumviraat, staat bekend als de vernietiger. De andere twee goden zijn Brahma en Vishnu. Shiva's taak is om het universum te vernietigen om het opnieuw te creëren en te verbeteren.
rol: een rol materiaal om op te schrijven, zoals papier of papyrus.
subcontinent: een grote landmassa die kleiner is dan een continent, vooral: een belangrijke onderverdeling van een continent.
Veda's: een verzameling heilige geschriften van de hindoes.
Vishnu: De tweede god in het hindoetriumviraat, Vishnu, is de Bewaarder en beschermer van het universum. Het is Vishnu's taak om in moeilijke tijden terug te keren naar de aarde om het evenwicht tussen goed en kwaad te herstellen.
(Deze instructies kunnen volledig worden aangepast. Nadat u op "Activiteit kopiëren" hebt geklikt, werkt u de instructies bij op het tabblad Bewerken van de opdracht.)
Opleveringsdatum:
Doel: Maak een spinnenkaart die de belangrijkste woordenschat met betrekking tot het hindoeïsme illustreert en definieert.
Instructies voor studenten:
Vereisten: Moet voor elk 3 termen, juiste definities en passende illustraties hebben die aantonen dat u de woorden begrijpt.
Encouraging students to showcase and discuss their vocabulary storyboards helps reinforce learning and builds classroom community. A gallery walk allows students to see diverse interpretations and deepen their understanding of key Hinduism terms by explaining and hearing multiple perspectives.
Set up tables or clear wall space so each student can display their storyboard. Spacing the materials out makes it easy for students to circulate and focus on each other’s work.
Have students rotate in groups of 3-4 to view the vocabulary boards. This structured movement encourages engagement and ensures everyone’s work is seen.
Ask each student to share why they chose certain terms and how their illustrations represent each word. This fosters speaking skills and helps clarify any misconceptions.
Invite peers to ask about creative choices or meanings, and to give encouraging comments on each other’s work. This builds confidence and deepens comprehension.
Key vocabulary terms for Hinduism include ahimsa, dharma, karma, reincarnation, moksha, Brahma, Vishnu, Shiva, Ganesha, guru, Vedas, Sanskrit, and more. Teaching these terms helps students understand essential concepts and beliefs in Hinduism.
An engaging way to teach Hinduism vocabulary is to have students create a visual storyboard or spider map where they define and illustrate each term. This method boosts comprehension and retention by making learning interactive and creative.
A storyboard activity asks students to select key Hinduism terms, write their definitions, and draw illustrations for each. This helps students master new vocabulary and visually connect concepts, making abstract terms more concrete and memorable.
Defining key terms before a Hinduism lesson helps students build background knowledge, improves reading comprehension, and allows them to better understand new content as they encounter it throughout the unit.
Examples of visual vocabulary boards include spider maps with terms like karma (actions and consequences), Brahma (the creator god), and reincarnation (being reborn). Each term is paired with a definition and a student-created illustration.