Activiteit Bevat: intermediaire woordenschat, indirecte voornaamvoornaamwoord
De werkwoorden dar en ver hebben dezelfde Spaanse preterit-eindes en delen dus een preteriet werkwoord categorie. Ze gebruiken beide de reguliere -ER / -IR-eindes, maar zonder de accenten. Voor dit verhaalbord vervoegen studenten beide werkwoorden in elke cel. Ze kunnen elk werkwoord kleurencode om ze te differentiëren. Volgende studenten schrijven een originele zin met een van de twee werkwoorden. De scène moet hun zin illustreren, en de student moet signaleren welk van de twee vervoegde werkwoorden werd gebruikt. Het model storyboard bevat alleen cellen voor de yo, tú en el vorm, maar studenten moeten ook cellen voor de nosotros, vosotros en ellos vormen voltooien .
(Deze instructies kunnen volledig worden aangepast. Nadat u op "Activiteit kopiëren" hebt geklikt, werkt u de instructies bij op het tabblad Bewerken van de opdracht.)
Verhoog de betrokkenheid van studenten door onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd zoals geven en zien te introduceren via interactieve groepsspellen. Deze activiteiten helpen studenten om de vervoeging en het gebruik te oefenen in een leuke, stressvrije omgeving, waardoor nieuwe patronen gemakkelijker onthouden worden.
Maak bijvoorbeeld gebruik van verstoppertje met werkwoorden, estafettes of charades. Kies een formaat dat beweging en interactie stimuleert, zodat studenten samen kunnen werken en elkaar kunnen ondersteunen tijdens het oefenen.
Maak kaarten met verschillende verleden tijd vormen van geven en zien. Neem alle onderwerp-voornaamwoorden op zodat studenten volledige oefening krijgen. Gebruik kleurovergangen om patronen in de werkwoorden te versterken.
Formeer teams van 3–4 studenten om samenwerking te stimuleren en ervoor te zorgen dat iedereen meedoet. Teamwerk moedigt studenten aan om hun redenering uit te leggen en het leren voor alle niveaus te versterken.
Speel het gekozen spel, terwijl je elk team begeleidt bij het matchen, naspelen of identificeren van de juiste werkwoordsvormen. Bied snelle, positieve correcties en vier successen om de motivatie hoog te houden.
Om "geven" en "zien" in de verleden tijd te vervoegen, gebruik je de regelmatige achtervoegsels: -de. Bijvoorbeeld, ik gaf, ik zag.
Probeer een conjugatie-storyboard-activiteit waarbij leerlingen velden voor elk onderwerp invullen, "geven" en "zien" inkleuren, originele zinnen schrijven en hun betekenis illustreren. Dit versterkt beide vormen en gebruik in de context.
"Gaven" en "zagen" zijn onregelmatig, maar delen dezelfde uitgang omdat ze beide de regelmatige -de-uitgang gebruiken, waardoor ze uniek zijn onder Nederlandse werkwoorden.
"Gaven" betekent geven en wordt vaak gebruikt met indirecte objecten, terwijl "zagen" zien betekent. Beide worden in verschillende contexten gebruikt, maar volgen vergelijkbare vervoegingspatronen in de verleden tijd.
Voorbeelden: Zij gaf mij een cadeau (She gave me a gift). Wij zagen de film (We saw the movie).