Activiteit Bevat: intermediaire woordenschat, woorden die het verleden signaleren (ayer, hace + time, anoche, el año pasado)
De werkwoorden ser en ir in de preterite hebben identieke werkwoordvormen. Het is alleen vanuit context dat een lezer of luisteraar zou weten of de betekenis betrekking had op 'going' of 'being'. Soms nemen de studenten dit niet meteen goed in de gaten en creëren van originele zinnen helpt het concept zinken. Zoals blijkt uit In het model storyboard, gebruik de leerlingen het traditionele storyboard om een cel te creëren voor elke vervoeging van ser en ir .
In de cellen zullen de leerlingen een zin voor elke betekenis schrijven, kleur die ze codeert voor de duidelijkheid over ir versus ser . Het model bevat alleen voorbeelden voor yo, tú, nosotros en vosotros, maar studenten moeten nog twee cellen toevoegen voor de elle en ellosvormen . In de cellen moeten leerlingen ook afbeeldingen bevatten die overeenkomen met hun zinnen. Deze activiteit kan worden vereenvoudigd met behulp van eenvoudige zinnen of geavanceerd met andere grammatica en / of nieuwe woordenschat.
(Deze instructies kunnen volledig worden aangepast. Nadat u op "Activiteit kopiëren" hebt geklikt, werkt u de instructies bij op het tabblad Bewerken van de opdracht.)
Create a simple exit ticket activity at the end of your lesson to quickly assess student understanding of ser and ir in the preterite tense. This helps you identify which students need more practice and which are ready to move on.
Ask each student to write a unique sentence using either ser or ir in the preterite. Encourage creativity and use of past time expressions. This reinforces learning and allows for individual expression.
Assign distinct colors for sentences using ser and a different color for those using ir. This visual cue helps students remember the different meanings and forms more easily.
Pair up students to exchange their sentences and check each other’s work. Peer review fosters collaboration and helps catch common mistakes quickly.
Lead a short discussion about any patterns of confusion or tricky examples students encountered. This reinforces correct usage and builds class confidence.
Ser betekent “zijn” en ir betekent “gaan,” maar in het pretéritum zijn hun vormen identiek. Alleen de context van de zin vertelt je of het werkwoord betekent dat iemand was of ging.
Gebruik contextuele aanwijzingen en laat leerlingen zinnen of storyboards maken voor beide betekenissen. Kleurcodering en afbeeldingen helpen leerlingen te zien wanneer het werkwoord “zijn” of “gaan” betekent.
Voorbeelden: Fui naar de winkel (Ik ging naar de winkel) vs. Fui president (Ik was president). Beide gebruiken “fui” maar hebben verschillende betekenissen afhankelijk van de context.
Storyboard-activiteiten waarbij leerlingen zinnen schrijven en illustreren voor elke vervoeging, helpen de vormen te versterken. Kleurcodering en visuele hulpmiddelen maken de verschillen duidelijk.
Ser and ir share identical preterite forms due to their historical linguistic origins in Spanish, making context essential for distinguishing their meanings.