Het gebruik van storyboards is een geweldige manier om studenten het verschil te leren tussen reflexieve en niet-reflexieve werkwoorden. De afbeeldingen helpen visuele leerlingen om een duidelijk verschil te identificeren tussen de verschillende versies van hetzelfde basiswerkwoord. In deze activiteit maken studenten een storyboard dat het gebruik van werkwoorden illustreert, zowel reflexief als niet-reflexief.
Laat beginnende studenten oefenen met het weergeven en beschrijven van scenario's met behulp van gewone, alledaagse reflexieve werkwoorden, of laat meer gevorderde studenten het verschil aantonen tussen werkwoorden die betekenis veranderen in reflexieve vorm. Maak de opdracht complexer door de werkwoorden in een andere tijd dan het heden te gebruiken.
| wederkerend | Niet wederkerend |
|---|---|
| Antoine se lave les nets. | Antoine lave la voiture. |
| Maman se couche à dix heures. | Maman couche le bébé à sept heures. |
| Je me suis cassée le bras. | J'ai cassé le vaas. |
| Nous nous sommes trouvés à l'entrée d'un labyrinthe mystérieux. | Nous avons trouvé un vieux coffre et une clé dans le labyrinthe. |
(Deze instructies kunnen volledig worden aangepast. Nadat u op "Activiteit kopiëren" hebt geklikt, werkt u de instructies bij op het tabblad Bewerken van de opdracht.)
Maak een grafiek die vier wederkerende werkwoorden illustreert die ook als niet-wederkerende werkwoorden kunnen functioneren.
Integrate reflexive verbs into your classroom’s daily schedule, such as morning check-ins or end-of-day reflections. For example, ask students to describe what they did before school using reflexive verbs (Je me suis réveillé, Je me suis brossé les dents). Frequent repetition helps students remember the structure and context for these verbs.
Say each reflexive verb and its pronoun combinations aloud, then have students repeat after you. Use gestures or actions to reinforce meaning (e.g., miming washing hands for ‘se laver’). Active participation boosts both pronunciation and retention.
Pair students and have them write or improvise short conversations where each uses at least two reflexive verbs. Encourage them to ask and answer questions about their routines (e.g., ‘À quelle heure te couches-tu ?’). Dialogues make practice interactive and relatable.
Display images, props, or flashcards that represent common reflexive actions (such as a toothbrush for ‘se brosser’). Invite students to act out scenes or match props to verbs. Visuals support comprehension for all learners, especially younger grades.
Assign short journal entries in which students describe their day or feelings using reflexive verbs. Prompts might include ‘Aujourd’hui, je me suis senti(e)...’ Journaling helps students personalize language and gain writing confidence.
Franse reflexieve werkwoorden zijn werkwoorden waarbij het onderwerp een actie op zichzelf uitvoert, met behulp van een reflexief voornaamwoord (zoals se). Bijvoorbeeld, se laver betekent "zich wassen". Het voornaamwoord moet overeenkomen met het onderwerp in elke zin.
Gebruik naast elkaar staande voorbeelden en visuals om te laten zien dat reflexieve werkwoorden betekenen dat het onderwerp op zichzelf handelt (Elle se brosse les cheveux), terwijl niet-reflexieve werkwoorden op iemand of iets anders gericht zijn (Elle brosse de hond).
Veelvoorkomende reflexieve werkwoorden zijn se laver (zich wassen), se réveiller (wakker worden), zich gaan liggen (naar bed gaan) en zich kammen (sich kammen).
Sommige werkwoorden zoals trouver, mettre en occuper hebben verschillende betekenissen in hun reflexieve vorm. Bijvoorbeeld, trouver = vinden, maar se trouver = zich bevinden.
Laat studenten een storyboard of diagram maken met zinnen die zowel reflexieve als niet-reflexieve vormen van dezelfde werkwoorden tonen, met eenvoudige illustraties voor elk.