Het starten van een unit of les met de belangrijkste woordenschat die studenten zullen zien in hun lezingen of presentaties, helpt bij het algemene begrip en het onthouden. In deze activiteit zullen studenten een storyboard maken dat de belangrijkste woordenschat met betrekking tot de studie van het oude Rome definieert en illustreert .
Studenten zullen een voorbeeld van de termen en definities bekijken en de hele klas of kleine groepsdiscussies gebruiken om hun begrip van elke betekenis te demonstreren. Vervolgens maken ze een spinkaart van 3-5 termen naar goeddunken van de leerkracht. Wanneer studenten elke term definiëren en illustreren, beheersen ze de toepassing ervan en behouden ze deze als onderdeel van hun lexicon.
Forum: een open gebied in een stad vol openbare gebouwen, tempels en markten.
Republiek: een regering waarin burgers stemrecht hebben en ambtenaren kiezen.
Legioen: de basiseenheid van het Romeinse leger met ongeveer 4.500-5.000 zwaarbewapende soldaten.
Maniple: legioenen werden opgesplitst in manipels. Een manipel was een eenheid van tussen de 60 en 160 soldaten.
Diplomatie: relaties met andere landen beheren door middel van onderhandelingen.
Grondwet: een systeem van regels waardoor een regering wordt georganiseerd. Het kan geschreven of ongeschreven zijn. De Romeinse grondwet was niet geschreven in tegenstelling tot de Amerikaanse grondwet. Het was gebaseerd op traditie, gewoonte en een verzameling wetten.
Veto: om de actie van een overheidsfunctionaris of -orgaan te stoppen of te annuleren. In het Latijn betekent veto 'ik verbied'.
Magistraten: gekozen functionarissen die de wet handhaven. De magistraten in de Romeinse regering waren de tak van de regering die bestond uit gekozen rijke mannen uit elitefamilies. De twee hoogste magistraten waren de consuls.
Toga: een kledingstuk dat volwassen mannen om hun lichaam droegen. Alleen burgers mochten toga's dragen. Alleen vrije mannen konden burger zijn. Vrouwen en slaven waren geen burgers en konden geen directe rol in de regering hebben.
Patriciërs: een van de orden van het Romeinse staatsburgerschap, patriciërs behoorden tot de oudste families in Rome en waren meestal rijk en beheersten de meeste aspecten van de regering.
Plebejers: de tweede orde van het Romeinse staatsburgerschap, plebejers waren de meerderheid van de Romeinen. Het waren meestal boeren of ambachtslieden.
Vergaderingen: groepen volwassen mannelijke Romeinse burgers die wetten hebben aangenomen en verkozen magistraten.
De Senaat: samengesteld uit rijke, belangrijke burgers wiens taak het was om wetten te helpen goedkeuren, het buitenlands beleid te controleren en overheidsgeld. Senatoren werden gekozen door een ambtenaar, de censor.
Consuls: de hoogste ambtenaren van de Romeinse republiek. Hun belangrijkste taak was om het leger te leiden, maar ze waren ook voorzitter van de senaat en vergaderingen en waren de hoogste rechters.
Dictators: In het oude Rome was een dictator een belangrijke overheidsfunctionaris. De senaat zou kunnen stemmen om in tijden van grote nood een dictator aan te wijzen. Dictators hadden volledige macht, maar voor maximaal zes maanden.
Patriarchale samenleving: een samenleving waarin mannen hun gezin regeren en mensen hun oorsprong traceren via mannelijke voorouders.
Paterfamilias: de oudste man in de Romeinse familie en het hoofd van het huishouden.
Villa: groot landhuis dat meestal eigendom was van een elite Romeinse familie uit de hogere klasse.
Pachtboer: boeren die land huurden van vermogende landheren en het land zelf niet in bezit hadden.
Stylus: een puntig instrument dat wordt gebruikt om te schrijven.
Gladiator: een persoon die is opgeleid om een andere persoon tot de dood te bevechten voor openbaar amusement.
Polytheïsme: aanbidding van vele goden of godheden.
Pax Romana: een periode van stabiliteit in het Romeinse rijk.
Oratorium: kunst van het houden van toespraken.
(Deze instructies kunnen volledig worden aangepast. Nadat u op "Activiteit kopiëren" hebt geklikt, werkt u de instructies bij op het tabblad Bewerken van de opdracht.)
Opleveringsdatum:
Doel: Maak een storyboard dat de oude Romeinse woordenschat definieert en illustreert. Om kunst en personages te vinden die gerelateerd zijn aan het oude Rome, typt u "Rome" in het zoekvak in de Storyboard Creator.
Instructies voor studenten:
Vereisten: Moet voor elk 3 termen, juiste definities en passende illustraties hebben die aantonen dat u de woorden begrijpt.
Vergroot de betrokkenheid van studenten en versterk het leren door interactieve spellen te maken met oude Romeinse woordenschat. Spellen zoals Bingo, Memory of Jeopardy-stijl quizzen helpen studenten om de termen op een leuke en memorabele manier te onthouden en te gebruiken. Deze activiteiten motiveren deelname en maken herhaalsessies levendiger.
Kies 5 tot 10 belangrijke Romeinse termen die passen bij je lesfocus. Prioriteer woorden waarmee studenten moeite hadden of die essentieel zijn voor aankomende onderwerpen. Dit zorgt ervoor dat het spel gericht is op de juiste inhoud en de herhaaltijd maximaliseert.
Maak kaarten, borden of digitale dia’s met de geselecteerde vocabulaire en definities. Pas het materiaal aan op de groepsgrootte—lamineerbare kaarten voor stations, gedrukte Bingo-bladen of digitale flashcards voor hele klas. Dit maakt het opzetten en hergebruiken van het spel eenvoudig.
Introduceer het spel door de regels stapsgewijs uit te leggen en demonstreren een korte ronde met leerlingen. Het modelleren bevordert het zelfvertrouwen en zorgt dat leerlingen begrijpen hoe ze succesvol kunnen deelnemen.
Begeleid de leerlingen tijdens het spel, moedig ze aan om de vocabulaire te zeggen en in context te gebruiken. Vier juiste antwoorden en versterk definities indien nodig. Deze actieve oefening helpt om nieuwe woorden in de werkwoordenschat van de leerlingen te integreren.
The best way to teach ancient Roman vocabulary is through interactive activities like creating storyboards, where students define and illustrate terms. This visual approach boosts comprehension and retention by connecting definitions with images and discussion.
Help students remember key ancient Roman terms by using spider maps, group discussions, and hands-on projects like drawing or digital storyboards. Repetition and visual association make vocabulary stick.
Essential ancient Roman vocabulary for grades 6-8 includes terms like forum, republic, legion, patrician, plebeian, veto, consul, senate, gladiator, villa, and toga. These words help students understand Roman society and government.
Storyboards help students learn ancient Roman vocabulary by allowing them to define and illustrate each term. This visual and creative process deepens understanding and makes terms memorable.
A simple classroom activity is to have students preview a list of ancient Rome vocabulary, discuss meanings in small groups, and then create illustrated storyboards for 3-5 terms. This reinforces both understanding and application.